De winnaar

De Hofvijver Poëzieprijs 2012 is op 24 november 2012 in de Haagse Salon van het Haags Historisch Museum uitgereikt aan Remco Ekkers voor zijn gedichtencyclus Voorbij de grens - Ultima Thule. 

De prijs bestaat uit een kunstwerk (ditmaal Kusje van Riëlle Beekmans) en een eigen bundel.

Lees hier het juryrapport, dat werd voorgelezen door juryvoorzitter Will van Sebille.

Hieronder de beknopte biografie van Remco Ekkers, gevolgd door zijn winnende cyclus.

Biografie

Remco Ekkers, foto Antje van Slooten
Remco Ekkers (Bergen (NH), 1941) publiceerde gedichtenbundels bij Meulenhoff, Leopold, Kleine Uil. Redacteur van 'De Poëziekrant'. Interviews in het blad 'Schrijven'. Schreef over poëzie in o.a. 'De Gids' en 'Leeuwarder Courant'. Werkzaam als freelance letterkundige.






Voorbij de grens

Ultima Thule





1.

Voor als we vergaan

Op een ijsberg, ongezien in het duister
Met een knal, er wordt geroepen
In de gangen, we vallen uit de kooien
Rukken de kast open voor warme kleding
Waterdicht, hollen naar het achterdek
Met onze reddingvesten, worden geholpen
In rode reuzenpakken, trekken de ritssluiting
Dicht en strompelen naar de boten
Die even later op de golven deinen
In afwachting van helicopter of reddingboot.


2.

Voor als we niet vergaan

Dan gaan we kijken naar gneis
Van het Archean block, oud
Achtendertighonderd miljoen jaar
En heel veel later naar steenkool
Uit het Carbonium, slechts
Driehonderdnegenenvijftig
Miljoen jaar geleden, de resten
Van de pterosaurus, honderdvijfenveerig
Miljoen jaar en nu de burgemeester
Stormvogel, poolhonden, kinderen
Met mobieltjes, rotsooi tussen de huizen
Plastic, supermarkt, maar ook de kleurige
Mossen, blauwbessen, akkerhoornbloem.



3.

Inua 
(Alziel voor de Inuit)

Zie, ik sta als een trillende snaar voor u
Raak mij aan, kalmeer mijn beven.

Bent u mijn god, ben ik uw schepsel
Of ben ik de vrouw voor haar man
De dichter voor zijn lezer?

Is dit de bestemming, het doel van mijn zingen?
Wij groeien apart samen in bewustzijn.


4.

Theater!

Een oorlogsschip, decorstukken, gondel
Geitje opgerold, een trotse leeuw, kapot
Geschoten jachtvliegtuig, een witte walvis.

De bergen neergezet, grijs geschilderd
Met afwateringsstrepen, lange dunne
Wolkjes er voor gehangen aan onzichtbare touwtjes.

Knap gedaan. Goede inspeciënten in Groenland.
En dan de lichtkunstenaars! Een lamp er bij
Of één minder, allerlei filters en kleuren.

Ze laten zelfs stukken ijzer uit de hemel vallen
De vrouw, haar hond en haar tent. Ze leggen
Een berg neer in de vorm van een zeehondenhart.

Op het toneel: het doden van het prooidier
Met respect, zodat de ziel kan ontsnappen
En in een nieuw dier terugkomen: applaus!


5.

Fulmarus glacialis (Noordse stormvogel)

Als ik mijn ogen sluit, zie ik golven
Waarboven stormvogels zweven
Op weg naar een lage hemel.

Zij zijn alleen op de wereld.
Die enkele boot telt niet mee.
Licht grijs van boven, wit onder

Verlopend naar donker, glijden 
lang op gestrekte vleugels.
Af en toe een korte slag.

De kleine computer in hun kop
Berekent snel de afstand tot het water.
Een vleugeltip raakt nauwelijks de golven.

Zij vliegen uren door in het duister
Over de donkere wateren van mijn slaap.
Lichten fel op in de lampen van het schip.


6.

Vragen aan Sila, de Heer

Maar die kleine jongen... Was het een jongen?
Die ons na al die eeuwen aankijkt
Met zijn holle ogen, ingepakt voorgoed

In ringelrob, leren koord om zijn hoofd
Het lusje losgeschoten in een frivole krul.
Wenkbrauw, wimpers vragend omhoog.

De baby gaat kapot als we hem uitkleden.
Laat hem naast zijn moeder liggen
Tot in alle eeuwigheid. Maar waarom

Moest hij geboren worden? Niet dat de kou
Zo erg was, maar waarom mocht hij
Weinig licht zien op weg naar de lage hemel?

Dood uitzicht op Uummanaq, een kom
En een nap binnen bereik, zijn naamziel
Bleef nog even bij hem onder de stenen

Tot een andere jongen zijn naam kreeg.
Hij kroop onder een lange strook dierenvel
Op weg naar het rijk onder de zee.

(De mummies van Qilakitsiq)


7.

Het lied van de grafschenner


Hij liep tussen de graven, tilde platte stenen op
Op zoek naar ribben, wervels, schedels
Met een paar tanden, voor zijn verzameling.

Zag toen de resten van een huis, een kuil
In het hoge gele gras en dacht aan 
Hoe een man en een vrouw een kind maakten.

Liet alles liggen, zat op een steen en nam
Een lange stilte in acht met het uitzicht
Op de berg, het dorp met kinderen en honden.


8.

Arsarnerit (balspel)

Vannacht kwam je na lang wachten
naar me toe en je mond raakte de mijne.
Je zei: ik ben terug, stofzilver stijgend

In de lucht. Wat strooit dit uit?
Dansend in brede vlagen. Was je daar ook?
De hemel werd vol fakkels, maar langzaam

Verdween je licht, sneller dan een komeet
Boven de ijskoude bergen. Je blijft
Mijn verlangen voeden, zo lang ik hier ben.

(Noorderlicht)


9.

De vader, de zoon en de gletsjer

Iedere berg of schots heeft zijn eigen identiteit.
Zij lijken maar stil te liggen in groen glas.

Geraas van vallend ijs, een raaf krast: kra, kra
Ik denk dat ik besta. De zon en de zee

Staan weergaloos open, geen blauwe matrozen.
Nooit stilte. Zij staan voor de foto; de zoon

Legt zijn arm om de schouders van zijn vader.
Achter hen het ijs. Zij mogen geen stap achteruit.

Nog even staat de foto straks op vaders bureau.
Als ze weg zijn glijdt de ijsval nog steeds.

(Met dank aan H.Marsman en I.Biemans)


10.

Afscheid van de toendra

De sompige bulten rijen zich aaneen
Als de dagen en nachten op het schip
Met alle kleuren paars van mauve tot purper
Bosbessen, rode bessen, paddestoelen
Als uitgebakken spek dat te lang
In de regen heeft gelegen; ganzen
En wat ze achterlaten na het grazen
Donker paarse slierten tussen witkantig
Korstmos, stroompjes water, planten rood
Bruin, groen, beige, zwart duivels oor
Op de stenen en wij dansend op de verende
Bulten, denkend aan de weg heen en terug.


Remco Ekkers